maandag 11 juni 2012

Recensievergelijking 'Oeroeg' van Hella S. Haasse


Oeroeg

Algemene informatie

Auteur: Hella S. Haasse
Titel: Oeroeg
Plaats van uitgave: Groningen
Jaar van uitgave: 2000
Jaar van eerste uitgave: 1948
Aantal bladzijden: 77
Genre: sociaal/politiek verhaal

Korte samenvatting van de inhoud
Oeroeg vertelt het verhaal van een vriendschap tussen een Nederlandse planterszoon en de zoon van een Indische ondergeschikte: Oeroeg. Het verhaal speelt zich voornamelijk af in Nederlands Indië, op de woonplaats van de beide jongens als kind, Kebon Djati. Later, nadat Oeroeg zijn vader is verloren en de ouders van de Nederlandse jongen uit elkaar zijn gegaan, gaan de jongens gescheiden naar school in Soekaboemi en komen ze inwonen bij een vrouw genaamd Lida. Tenslotte vervolgen ze allebei hun opleiding in Batavia en komen in een internaat terecht. De jongens groeien geleidelijk uit elkaar, tot de dag komt dat de Nederlandse jongen voor een studie naar Nederland wordt gestuurd door zijn vader. Wanneer hij terugkeert in het Indië dat nog net geen Indonesië is geworden, komen ze elkaar weer tegen. Hier blijkt hun verwijdering te zijn uitgegroeid tot een kloof. Oeroeg heeft gekozen: voor zijn eigen volk en tegen de Nederlanders, dus ook tegen zijn vriend. Vertwijfeld vraagt die zich af of hij voorgoed een vreemde zal zijn in het land van zijn geboorte.

Recensie 1:

Schrijver

Haasse, Hella S.

Titel

Oeroeg

Jaar van uitgave

1948

Bron

Vrij Nederland

Publicatiedatum

28-02-1948

Recensent

van K.

Recensietitel

Oeroeg : een bekroonde novelle


De Commissie voor de Propaganda van het Nederlandse boek heeft de goede gewoonte elk jaar de boekliefhebbers een geschenk aan te bieden in de vorm van een novelle, een bundel korte verhalen of enig ander op literatuur en schrijvers betrekking hebbend boek. Ditmaal is het geschenk weer een novelle, die tot onderwerp heeft de vriendschap en vervreemding tussen twee jongens, de één Nederlands, de ander Indonesisch.

De lezer is bovendien nog in de gelegenheid te raden naar de schrijfster of schrijver, waarbij hij kiezen kan uit 19 namen, die achterin het boek vermeld zijn.

Ook voor de criticus is dit een merkwaardige omstandigheid. De kennis omtrent de schrijver, de plaats van het boek in het geheel van 's schrijvers oeuvre, vormt altijd een van de belangrijkste elementen van een kritiek. Die zijn nu niet voorhanden. Het lijstje schrijvers raadplegend begrijpt een ieder wel onmiddellijk van wie de novelle niet is. De Bourbon, Willy Corsari, Mok of Revis hebben dit verhaal o.i. zeker niet geschreven. Maar laten wij de novelle zelf bekijken en ons niet verliezen in gissingen. De jury heeft inderdaad een goed werkstuk bekroond. Het is geschreven in een klare en eenvoudige taal, zonder de literaire opsmuk, die in Nederland sinds 1880 ook het proza vergiftigt. Het verhaal is boeiend, de hoofdpersonen en dan vooral hun groeiende vriendschap en latere vervreemding zijn psychologisch knap en verantwoord beschreven. Een gelukkige bij-omstandigheid is dan nog het onderwerp. Het verhaal speelt in Indonesië, de problematiek van de verhouding tussen Nederlanders en Indonersiërs speelt er, zij het niet in de politieke maar in de psychologische sfeer, een beslissende rol in. In onze literatuur speelt Indonesië geen grote rol. Ook hier manifesteert zich in het algemeen het tekort aan belangstelling en inlevingsvermogen van de Nederlanders voor Indonesië. Daarom verheugt ons de verschijning van deze novelle des te meer.

Wij hebben bewondering voor de wijze waarop de schrijver (hoewel wij meer geneigd zijn te veronderstellen dat het een schrijfster is) het ondramatische groeiproces van een vriendschap tussen twee knapen heeft weergegeven, zonder sentimentaliteit, zonder veel gepsychologiseer, met een scherpe blik voor de kleine subtiele nuances en optredende veranderingen. Hierin ligt de grootste kracht van de auteur. Dramatische verbeelding is zeker niet de sterkste kant van dit talent. Het geheel is ondanks alle kwaliteiten wat vlak, het dramatische slot zeker niet geheel "uit de verf " gekomen.


Maar bijna zouden we zeggen dat dit ons deugd doet, na alle grote woorden en de kwasi dieptepsychologie die ons heden ten dage wordt voorgezet door schrijvers, die nog niet droog achter de oren zijn. Een goede novelle en een prettig geschenk.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Recensie 2

Door Tjalie Robinson

(Oorspronkelijk gepubliceerd in Oriëntatie, Djakarta, juni 1948. Herdrukt in de Pasarkrant, november 1993.)

Laat mij het maar direct en ronduit zeggen: de zwakke bespreking van Hella S. Haasse’s Oeroeg in Oriëntatie kan niemands goedkeuring wegdragen, zelfs niet met de excuserende subtitel ‘Gegeven paard in de bek gezien’, die slechts poogt de zwakte te redden, maar overigens onjuist is: D.d.V. heeft het gebit nauwelijks bekeken van dit gegeven paard (Geschenk van de Nederlandse boekenweek), maar slechts wat grasjes tussen de rommelige tanden weggepeuterd. Want wie halverwege aankondigt te gaan spreken over “literaire waarde en waarheid” en dan een zestal foutjes corrigeert die met literaire w. en w. niets uit te staan hebben, wil òf erg vals zijn (hetgeen van D.d.V. moeilijk aan te nemen is) òf weet niet waar nu precies de hoofdfouten liggen. Ik heb de laatste dagen het genoegen gesmaakt enkele critieken in Hollandse bladen en periodieken te lezen over Oeroeg en wel gemerkt, dat men eigenlijk overal met deze nestkeuze van de Ned. boekenweek in de maag zit. Duidelijk is dat alleen het onderwerp door zijn (politieke) actualiteit alle interesse heeft. Om de “nieuwheid” ervan is de critiek vrij gunstig geweest. Dus gevaarlijk.
Want het boek is FOUT. De opzet is ondoordacht gekozen, de intrige daardoor verkeerd uitgesponnen en het eind is zelfs politiek gevaarlijk. Oeroeg is psychologisch fout en dat is zelfs met geen literaire waarden en waarheden te redden. Ik neem het den Hollander niet kwalijk, dat hij niet ontdekt heeft, waar de grondfout zat. Zelfs nu hij weet dat het een vrouw is, die in dit boek de autobiografie van een man geschreven heeft. Misschien zijn er nog, die dit zo erg niet vinden. Niet iedereen kan als Christopher Morley een Kitty Foyle schrijven. Wat minder mag best, denkt men. Neen, wat minder is niet mógelijk. Morley heeft met dat boek niet (alleen) zijn literair meesterschap bewezen, maar een wonderlijke en unieke gave aangetoond: het vermogen om zich ten volle in te leven in de psychologie van een vrouw. Wordt daarnaast literair meesterschap aan den dag gelegd, dan bepaalt dat verder de waarde van het boek voor de belletrie. Het omgekeerde is niet mogelijk: dat een geniaal schrijver een boek redt, dat psychologisch volkomen onverantwoord is opgezet.
Dat is bij Oeroeg gebeurd. Nog vóór ik wist wie het geschreven had, moest ik reeds tot de conclusie komen dat het boek geschreven was door een vrouw (die noch het wezen van Oeroeg, noch dat van zijn Hollandse vriendje gepeild had) of door een man, die zich een reeks verhalen had laten vertellen door een ondernemingsjongetje, maar er verder niets van begrepen had en er tenslotte maar op los was gaan dazen. Nu sta ik er als “hier gewortelde” veel zuiverder tegenover. Dit leven van deze jongen (en met veel meer Indonesische vriendjes, “zelfs” katjong!) heb ik zelf geleefd. Ik meende dus mezelf te mogen terugvinden in de ervaringen van Oeroegs vriendje. En dat deed ik niet. Ik zat alsmaar met vreemde ogen tegen mezelf op te kijken en ontdekte dingen aan me, die ik nooit geweten en gevoeld kon hebben. Aan naaiende djaits, aan keuvelende moeders en baboes, aan een moeder, die gekleed en gekapt rondliep, aan een apart opgemaakt baboe, aan een stilletjes ontdekte verboden vrijage (van wie dan ook) heb ik geen dominerende herinneringen. Waar ik wèl dominerende herinneringen aan heb (en elke net zo geleefd hebbende totok of Indo met mij), dat is aan de bruisende, ontembare uitleving van alle jongensnaturen: in avontuur, jachtlust en vechtlust. Hella Haase spreekt altijd over “spelletjes”, die niet nader beschreven worden, zelfs niet bij name genoemd. Zij is nooit doordrongen geweest van de “thrill”, die wij (jongens) in al die spelletjes vonden. Hella zit “gefascineerd” naar waterspiegels te kijken, terwijl elke jongen naar beneden stormt, onderweg uit zijn tjelana monjet schietend. Mierenleeuwen “vang” je niet “achter in de tuin”, Hella; die “trek” je, vlak tegen het huis aan. Nooit je langste haar uitgetrokken, Hella, en gekieteld in het trechtervormige valputje, bezwerend prevelend: “Oendoer-oendoer, djangan moendoer?” Waar is jouw “gatjoek” (je kampioensstuiter), Hella? Hoe was jouw geheim van het beste glastouw van de wereld? Van welk hout maakte je de speciale vork van jouw katapult? Weet je niet wat een soempitan is? Neen, alles wat ik las, was vals en nog eens vals.
De kennismaking met den jager Stokman is ontstellend arm aan “mannelijk detail”; het jagers- en jacht-element ontbreekt volkomen. Stokman is een meneer, die wordt aangediend als jager, erg uitdrukkelijk zelfs, maar nergens blijkt dat hij jager IS. Oeroeg en z’n vriend zouden zich geheel bij hem aansluiten en zelf jagertjes geworden zijn, maar ook dat is een slappe geloofszaak, want het blijkt nergens uit. Geen jongen, die werkelijk gejaagd heeft, kan zó koud en gevoelloos praten over “geweren, buksen, messen en stokken”. Dat doet gewoonweg pijn. Een leek zegt: “Daar is een geweer.” Maar zelfs het kleinste jagertje zegt: “Dat is een Bayard, kaliber 12.” Wat is in hemelsnaam zo maar “een buks”! Er wordt gepraat over “wild” zonder enige verder aanduiding. De beschrijving van de jacht is een stuntelige opvoering op een dorpstoneel, waarbij Goddank nog een paar imposante decors kunnen worden opgezet om de “flop” van het spel te redden: het vrolijk knapperende vuurtje, de rijst met corned beef, het “vervaardigen” van een “leiding” met behulp van een kunstmatige waterval en een stuk “uitgeholde bamboe”. Hella zit trouwens alsmaar bamboes uit te hollen in dit boek. Mana bisa?
De jacht zelf wordt afgedaan met een “de echo’s van geweerschoten galmden rondom”. Ja, ja, langs berg en dal, klinkt hoorngeschal! En verder: “er was overal gekraak en het snel schuifelen van vluchtende dieren door het struikgewas.” Die arme Hella heeft ‘m waarschijnlijk twee kilometers van het strijdtoneel erg zitten kieren. In elk geval heeft ze nooit een aangeschoten bagong (driemaal raden, Hella!) door het hout horen razen en breken.
Ook de beschrijving van het latere leven van Oeroeg en z’n vriend zit vol psychologische fouten en tekortkomingen. (Hoe raak is daarentegen de beschrijving van die twee “nonnie’s” op het galerijtje!) Maar scherp protesteer ik tegen de onware geschiedenis van de uitlatingen van de vriendjes van Oeroegs vriendje: “We hebben je op Pasar Baroe gezien met je djongos” en “Ben je weer met je Inlander uit geweest”. Zulke dingen wèrden niet gedacht en wèrden niet gezegd. Dit is ergerlijke, hatelijke en onverdiende laster. Wij hadden allemaal onze Indonesische vriendjes, ook in soortgelijke dienstverhoudingen. Maar als kameraad waren ze kameraad, afgelopen. De smeerlap, die zoiets gezegd zou hebben, zelfs voor de grap, zou of van de aangesprokene, of van diens Indonesische vriend een pak ransel hebben opgelopen. Ja, we vochten gemakkelijk en veel in die tijd. Zeer zeker was er geen sprake van broederschap, daar waren we (aan beide zijden) te nuchter en te eerlijk voor. Maar er was pertinent ook geen scheidsmuur, waar Hella ons aan wil doen geloven.
Tenslotte is dat “Sardinische struikroverstoneel” bij het einde te belachelijk om gedrukt te worden. Ik ben in de bersiaptijd ook vrienden van vroeger tegen het lijf gelopen: Osman, Yoessoef en Hardjono. En op het moment dat je mekaar herkent, dan heb je spijt van je “vijands-uniform” en hij van z’n rood-witte badge. Je zegt “Hallo John!” en “Hallo Tjalie!” en je geeft mekaar verlegen een hand. Dat is duizendmaal gebeurd hier. Zij in hun groep en ik in mijn groep zouden elkaar niet herkend hebben en verbitterd met elkaar zijn slaags geraakt, ja. Maar in de besloten confrontatie is dat pertinent niet mogelijk. Als er ooit vriendschap geweest is, verstaan? Zelfs toen ik mijn oog minachtend monsterend liet gaan over de neergehurkte krijgsgevangenen en alleen snipers zag, toen nog ontdekte mijn oude oog in een halfnaakte met gebogen hoofd zittende peloppor de schoolkameraad van mijn broertje, Wadjah. We hebben elkaar gesproken “net als toen” en dat was “rot, rot en nog eens rot”. Als je dan aan het slot van deze levensbeschrijving van twee jeugdvrienden leest: “(Zijn) diepte peilde ik nooit. Is het te laat?”, dan pas realiseer je je het gevaar van dit boek: als zelfs een Hollandse jongen, zo innig samen opgegroeid met een Indonesische jongen, niets dan onpeilbare diepte peilt en wanhopig uitroept: “Is het te laat?”, hoe dan alle andere Hollanders en Indonesiërs? Ja, als het werkelijk zo is, schei dan maar uit met peilen. Het kost nog extra touw ook. Kom maar nooit bij Telaga Hideung terug. Sombere betekenins ook: Zwarte Wolk. Laat het onwetende Hollandse volk dit boek maar slikken met huid en haar. En kijk niet om naar die paar duizend Hollanders, die werkelijk vrienden hebben gemaakt, zonder zelfs maar een moment te zitten peilen. En die amper geen vaarwater hebben op Telaga Hideung vanwege al die pientere peilderaars!
Hiermede zijn nog steeds niet literaire waarde en waarheid van het boek gepeild. Ze zijn ook maar in sommige fragmenten terug te vinden: de beschrijving van de vrouwspersonen, enkele interieurschetsen en een hoogst enkel natuurtafereel. ook al hindert hier vaak de stugge, journalistieke zinsbouw. Maar Hella Haasse bewijst hier toch wel dat ze zien kan en dat ze schrijven kan. Als ik haar een raad mag geven: schrijf de levensgeschiedenis van de kleine Hella. Hoe ze heeft gebikkeld in de koele achtergalerij, hoe ze kettingen heeft geregen van djalipitten of tjongklak gespeeld met het dochtertje van de djait. Ook zonder romantisch einde en met zelfs matig literair talent kan het dan nóg een boek worden, dat boeit van het begin tot het einde en dat een stukje echt leven vermag te geven in een land dat blijkbaar nog steeds even ver gebleven is van het Nederlandse volk als drie eeuwen geleden.

Eigen mening

De eerste recensie is erg positief over ‘Oeroeg’ van Hella Haasse. Recensent ‘van K.’ van ‘Vrij Nederland’ beschrijft de roman als erg goed geschreven: ‘De jury heeft inderdaad een goed werkstuk bekroond. Het is geschreven in een klare en eenvoudige taal, zonder de literaire opsmuk, die in Nederland sinds 1880 ook het proza vergiftigt.’
Daarnaast vindt de recensent het groeiproces in de vriendschap van de twee jongens en de vervreemding van elkaar goed weergegeven. Ook is hij erg blij met het thema van het boek. Hij veronderstelt dat dit in Nederland een nog redelijk onbekend thema is en dat het daarom erg welkom is: ‘Een gelukkige bij-omstandigheid is dan nog het onderwerp. Het verhaal speelt in Indonesië, de problematiek van de verhouding tussen Nederlanders en Indonersiërs speelt er, zij het niet in de politieke maar in de psychologische sfeer, een beslissende rol in. In onze literatuur speelt Indonesië geen grote rol. Ook hier manifesteert zich in het algemeen het tekort aan belangstelling en inlevingsvermogen van de Nederlanders voor Indonesië. Daarom verheugt ons de verschijning van deze novelle des te meer.’ Een zwak punt van het boek vindt de recensent het einde. Dit komt volgens hem doordat de schrijfster minder sterk is in dramatische verbeelding en het einde waarschijnlijk toch redelijk dramatisch bedoeld is.

De tweede recensie is erg negatief. De recensent, Tjalie Robinson, vindt dat het (in negatieve zin) overduidelijk is dat ‘Oeroeg’ door een vrouw is geschreven en niet door een man. Hij vindt dat Hella Haasse zich niet genoeg ingeleefd heeft in de jeugdige jongens die opgroeien in Nederlands Indië. Eigenlijk vindt Robinson de gehele opzet van het boek fout. Vooral het einde is volgens hem belachelijk en komt totaal niet overeen met de werkelijkheid. In het boek komen Oeroeg de de Nederlandse jongen elkaar aan het einde van het boek tegen bij het meer waar ze vroeg vaak kwamen. Hier bedreigt de Indische jongen de Nederlander met een geweer. Robinson is van mening dat dit geen waarheidsgetrouw beeld is van de werkelijkheid: ‘Ik ben in de bersiaptijd ook vrienden van vroeger tegen het lijf gelopen: Osman, Yoessoef en Hardjono. En op het moment dat je mekaar herkent, dan heb je spijt van je “vijands-uniform” en hij van z’n rood-witte badge. Je zegt “Hallo John!” en “Hallo Tjalie!” en je geeft mekaar verlegen een hand. Dat is duizendmaal gebeurd hier.
Toch heeft Robinson ook een positief punt over ‘Oeroeg’. Hij vindt dat Hella Haasse toch wel heeft bewezen dat ze schrijven kan ondanks dat hij de opzet van het gehele boek verkeerd vindt.
Ik vind ‘Oeroeg’ absoluut geen slecht boek; vanaf het begin tot het einde vond ik het boeiend. Ik ben het dus op dit punt eens met de recensent van Vrij Nederland. Ook ik vind ‘Oeroeg’ een boeiend boek. Dit komt doordat het geschreven is op een nuchtere, duidelijke manier zonder te veel dramatiek. Ik ben het dus ook met Robinson eens dat Haasse wel heeft bewezen ze kan schrijven. ‘Oeroeg’ vond ik vooral boeiend omdat het geschreven is over Indonesië en omdat ik hier nog erg weinig van wist. Deze informatie over Indonesië heb ik tijdens het lezen van het boek gewoonweg als waar aangenomen omdat ik me nooit in de geschiedenis van Indonesië heb verdiept. Volgens Tjalie Robinson zitten er veel fouten in deze beschrijvingen. Ik kan hier niet over oordelen aangezien ik hier niets van weet. Robinson is ook van mening dat het overduidelijk is dat ‘Oeroeg’ door een vrouw is geschreven en niet door een man. Hier ben ik het mee eens. De beschrijvingen van jongensdingen als jagen zijn zo karig en zonder enthousiasme dat het gewoonweg onmogelijk is dat het door een man geschreven is. Ten slotte vind ik het einde (ondanks dat ik niet kan bepalen of het klopt met de werkelijkheid) net als de recensent van Vrij Nederland erg zwak. Het punt, waar ik het mee eens ben, van deze recensent dat Haasse op een zeer nuchtere manier schrijft maakt ook dat het einde dat erg dramatisch bedoeld is, niet helemaal uitkomt. Het einde wordt op een zeer droge manier beschreven en het ontroert totaal niet. Hier ben ik het dus ook eens met de recensent van Vrij Nederland.